Intervallen majeur en mineur
Pythagoras (572-500 voor Christus) ontdekte een systeem om een toonladder op te bouwen door een gespannen snaar op verschillende punten af te klemmen waardoor hij verhoudingen van de verschillende intervallen kon horen.
INTERVAL = DE AFSTAND TUSSEN TWEE TONEN IN EEN TOONLADDER
De naamgeving van de intervallen vloeit voort uit de onderlinge afstanden van tonen binnen de diatonische toonladder. De afstand tussen twee tonen bepalen de grootte en naam van het interval. Deze afstand kan zowel in cents, frequentieverhoudingen, intervalnamen, aantallen, in hele of halve toonafstanden worden uitgedrukt.
De toonafstanden binnen een majeur toonladder van laag naar hoog:
C—1—D—1—E—1/2—F—1—G—1—A—1—B—1/2—C
In dit geval is de afstand C-C een prime, C-D secunde, C-E terts, C-F kwart, C-G kwint, C-A sext, C-B septiem, C-C1 octaaf. Als je DO-RE-MI-FA- SO-LA-TI-DO zingt, zing je een majeur toonladder. Over het algemeen klinken majeur toonladders vrolijker dan mineur toonladders. De toonsafstanden van de mineur toonladder zijn: 1 – ½ – 1 – 1 – ½ – 1 – 1
In de kwintencirkel kun je precies zien hoeveel kruizen en mollen je moet spelen binnen een bepaalde toonsoort. De C- majeur en A-mineur toonladder bevatten geen kruizen of mollen. Het is handig om de volgorde uit je hoofd te weten van de noten uit de kwintencirkel. Daar zijn een paar ezelsbruggetjes voor:
Geef De Aap Een Bord Fissies (volgorde toonsoorten met kruizen)
Friese Boeren Eten Alle Dagen Gort (volgorde toonsoorten met mollen)
Probeer nu voor jezelf maar eens de verschillende toonladders in MAJEUR + MINEUR te spelen en luister naar het verschil in de sfeer!
Succes met oefenen!